Sikhs in Afghanistan: veel waren er al niet meer over, en hun aantal zal waarschijnlijk verder teruglopen na een bloedige, door Islamitische Staat geclaimde aanslag. Zeker negentien mensen, onder wie dertien sikhs, verloren zondag het leven in de Oost-Afghaanse stad Jalalabad toen een zelfmoordterrorist zichzelf opblies. Ook enkele hindoes behoorden tot de slachtoffers.
Een van de doden is Avtar Singh Khalsa, de enige sikh-kandidaat bij de parlementsverkiezingen die in oktober in Afghanistan worden gehouden. 'Het is mij duidelijk dat we hier niet meer kunnen leven', zei de 35-jarige Tejvir Singh tegen persbureau Reuters. 'Wij zijn Afghanen, maar onze religieuze praktijken worden niet getolereerd door de islamitische terroristen.'
Singh is lid van een nationaal orgaan voor hindoes en sikhs, waarvan een delegatie op weg was naar een bijeenkomst met de Afghaanse president Ashraf Ghani. Nabij de residentie van de gouverneur stapten de delegatieleden uit hun auto's. Op dat moment liet de dader, die te voet was toegesneld, zich te midden van de groep ontploffen.
India
Na de aanslag zochten enkele leden van de sikh-gemeenschap in Jalalabad hun toevlucht tot het Indiase consulaat in de stad; India is het spirituele thuisland van het sikhisme en het hindoeïsme. 'We hebben twee keuzes: vertrekken naar India of overgaan tot het moslimgeloof', zei Baldev Singh, die een boekwinkel heeft in de stad.
India geeft Afghaanse hindoes en sikhs die hun land ontvluchten permanente verblijfsstatus. Velen hebben al van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Anderen zijn naar het Westen gevlucht.
Tot de jaren tachtig woonden er tienduizenden, mogelijk zelfs 220 duizend, hindoes en sikhs in Afghanistan. Tegenwoordig telt het land nog slechts zo'n driehonderd sikh-families en nog iets minder hindoes. Vrijwel allen wonen in de hoofdstad Kabul en de steden Jalalabad en Ghazni. De sikhs hebben nog twee gurdwara's (gebedshuizen), in Kabul en Jalalabad.
Als niet-islamitische minderheden hebben sikhs en hindoes het zwaar te verduren gehad in de diverse fasen van de burgeroorlogen die het moslimland sinds 1979 heeft gekend. De meesten vertrokken tijdens de strijd tussen de moedjahediengroepen (1992-1996).
Herkenningstekens
Onder het regime van de Taliban (1996-2001) werden hindoes en sikhs gedoogd, maar moesten zij gele herkenningstekens (een sjaal of badge) dragen. Buiten Afghanistan wekte dit associaties op met de gele Jodenster uit de nazitijd. Sommige Amerikaanse Congresleden droegen destijds een button met het opschrift 'Ik ben een hindoe'.
Volgens de Taliban was het herkenningsteken bedoeld om te voorkomen dat sikhs en hindoes door de religieuze politie gestraft zouden worden omdat zij zich niet hielden aan het verplichte islamitisch gebed. Ook werd het verbranden van lijken – een religieus gebod bij hindoes en sikhs – door de Taliban verboden.
President Ashraf Ghani heeft een beleid van tolerantie ten aanzien van minderheden. In 2013 reserveerde hij een parlementszetel voor de hindoes en sikhs.
Islamitisch chauvinisme
De komst van Islamitische Staat naar Afghanistan heeft de verhoudingen echter opnieuw op scherp gezet. Zoals ook in andere landen gebruikt IS religieuze tegenstellingen om het islamitisch chauvinisme aan te wakkeren. Hoewel IS in Afghanistan het afgelopen jaar is verzwakt, heeft de beweging nog enkele districten in de provincie Nangarhar (waarvan Jalalabad de hoofdstad is) in handen.
In een maandag uitgegeven verklaring stelt IS een groep 'polytheïsten' te hebben aangevallen. Enkele weken geleden dreigde de organisatie met aanslagen op scholen (vooral meisjesscholen) als wraakneming voor operaties van de Amerikaanse en Afghaanse strijdkrachten. Zaterdag werd een jongensschool in het district Khogyani aangevallen. Drie personeelsleden werden onthoofd, het gebouw werd in brand gestoken.
Niet alle leden van de religieuze minderheden laten zich door het geweld van IS afschrikken. 'We zijn geen lafaards', zei sikh Sandeep Singh, een winkelier in Kabul, tegen Reuters. 'Afghanistan is ons land en we gaan nergens anders heen