Pluriform uniform?
Als de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties door een nieuwe landelijke kledingregeling wil afdwingen dat het uiterlijk en de kleding van politieambtenaren in diensttijd geen enkel spoor vertonen van hun levensstijl of levensbeschouwelijke overtuigingen, dan zal ze de noodzakelijkheid van de door haar nagestreefde 'representatieve en neutrale uitstraling' met goede argumenten moeten onderbouwen. Kan ze dat niet, dan zal de nieuwe kledingregeling in strijd worden geacht met de Algemene wet gelijke behandeling. In dat geval moet namelijk het zwaarst wegen dat de werkgever door het opleggen van de beoogde 'life style-neutraliteit' een indirect onderscheid invoert tussen werknemers MET en ZONDER godsdienstige overtuigingen en daardoor wellicht een bijdrage levert aan de (grond)wettelijk verboden uitsluiting van groepen burgers aan het arbeidsproces.
Dat is kort samengevat het advies dat de Commissie Gelijke Behandeling eind november aan minister Ter Horst heeft uitgebracht onder de titel 'Pluriform Uniform?'. De NPB onderschrijft het CGB-advies en heeft het onderwerp op de agenda laten zetten van het maandelijks overleg tussen de minister en de vier landelijke politiebonden. Ook volgens de NPB is het de vraag of de beoogde beleidswijziging wel echt noodzakelijk is en zou eerst nog eens zorgvuldig moeten worden nagedacht over wat anno 2007/2008 precies moet worden verstaan onder de 'representativiteit en neutraliteit' van de politie en over eigentijdse manieren om daar inkleuring te geven.
Huidige ministeriële regeling
Krachtens artikel 49 van de Politiewet bepaalt de minister van BZK de kledingvoorschriften voor de politiesector. De geldende 'Kledingregeling voor de politie' dateert van 25 maart 1994. De regels daarin hebben uitsluitend betrekking op het uniform van de politieambtenaar; er staat niets in over de manier waarop het uniform wordt gedragen en dus ook niets over mogelijke combinaties met uitingen van levensstijl en/of godsdienstige of politieke overtuigingen. Wel wordt een limitatieve opsomming gegeven van de kledingstukken die geacht worden tot het uniform te behoren.
In artikel 3 van de regeling is bepaald dat de korpsbeheerder in een reglement aangeeft op welke wijze het uniform wordt gedragen. Dat heeft ertoe geleid dat per korps uiteenlopende voorschriften worden gehanteerd. In het ene korps is bijvoorbeeld een rij oorbellen in het oor of een kapsel met een extreme kleur toegestaan, terwijl dat in een ander korps is verboden. In de politieregio Flevoland werkte in 1999 in de executieve dienst een agente die haar uniform combineerde met een hoofddoek, wat in de regio Rotterdam-Rijnmond bijvoorbeeld niet is toegestaan.
'Life style-neutraal'
Op 28 maart 2006 heeft de Raad van Hoofdcommissarissen (RvHC) de minister van BZK een adviesnotitie gestuurd waarin wordt aangedrongen op een herziening van de kledingregeling om de 'wildgroei' en onduidelijkheden op het gebied van uiterlijke verschijningsvormen een halt toe te roepen. Uitgangspunt van de nieuwe voorschriften zou 'life style-neutraliteit' moeten zijn. In zijn advies onderschrijft de RvHC de opvatting 'dat bepaalde uiterlijke versieringen een mogelijk negatief effect zullen hebben op het gezag en de aanspreekbaarheid van de politieambtenaren. Het dragen van piercings of tatoeages zal wellicht afbreuk doen aan de nagestreefde benaderbaarheid van een agent voor IEDERE burger.'
In het kader van de voorgestelde herziening van de kledingregeling heeft de huidige minister van BZK, Guusje ter Horst, op 24 mei 2007 advies gevraagd aan de Commissie Gelijke Behandeling. Ze wilde graag weten of het vastleggen van de door de RvHC nagestreefde eis van 'life style-neutraliteit' in de kledingregeling voor de politie verenigbaar was met de normen van de Algemene wet gelijke behandeling. Concreet: zou de minister van BZK door het invoeren van dat uitgangspunt wel of niet een wettelijk verboden onderscheid naar godsdienst in het leven roepen?
Indirect onderscheid
Om te beginnen stelt de CGB vast dat het hanteren van het criterium 'life style-neutraliteit' een indirect onderscheid naar godsdienst oplevert. Het beginsel verwijst weliswaar niet rechtstreeks naar het al dan niet aanhangen van een godsdienst, maar het hanteren ervan leidt wel degelijk tot 'een onevenredig nadeel' voor politieambtenaren die een bepaalde godsdienst aanhangen en de verplichting voelen daaraan via kleding uiting te geven. Dit nadeel geldt immers niet voor hun collega's die geen godsdienst aanhangen OF een godsdienst waarvan de uitingsvormen niet strijdig zijn met het principe van 'life style-neutraliteit' – zoals een kruisje, dat onder de kleding gedragen kan worden.
Criteria
Het maken van indirect onderscheid is volgens de Algemene wet gelijke behandeling niet per definitie verboden: onder bepaalde omstandigheden kan het gerechtvaardigd zijn. De CGB hanteert daarbij drie criteria.
1. Het onderscheid moet een of meerdere legitieme (voldoende zwaarwegende) doelen dienen of beantwoorden aan een werkelijke behoefte en geen discriminerend oogmerk hebben.
2. Het middel moet passend zijn: het moet geschikt zijn om de gestelde doelen te bereiken.
3. Het middel moet noodzakelijk zijn: de gestelde doelen kunnen niet worden bereikt met een ander middel dat niet tot onderscheid leidt.
Pas als aan al deze voorwaarden is voldaan, levert een indirect onderscheid geen strijd op met de Algemene wet gelijke behandeling.
In zijn advies oordeelt de CGB dat een herziening van de kledingregeling voor de politie op zich legitieme doelen dient, met name de functionaliteit van het politieambt en een neutrale en representatieve uitstraling – wat daar dan ook onder mag worden verstaan. Ook stelt de Commissie dat met deze doelen voor ogen het introduceren van een beleid dat gebaseerd is op 'life style-neutraliteit' een passend middel genoemd kan worden.
Noodzakelijkheid
Er begint pas iets te knellen bij het derde criterium: is het voor het realiseren van een representatieve en neutrale politie echt NOODZAKELIJK om een kledingreglement in te voeren dat politieambtenaren niet toestaat via hun kleding of anderszins uiting te geven aan een godsdienstige overtuiging? De CGB concludeert dat de minister van BZK de noodzaak van zo'n 'strikt reglement' met goede argumenten zal moeten kunnen onderbouwen. Zo niet, dan zal het criterium 'life style-neutraliteit' in strijd worden geacht met de normen in de Algemene wet gelijke behandeling.
Dit laatste overwegende roept de CGB de minister op om ook goed na te denken over alternatieve manieren om invulling te geven aan de doelen 'representativiteit' en 'neutraliteit' – en wat men daar nu precies onder verstaat of wenst te verstaan. In dit verband roept de Commissie in herinnering dat in diverse buitenlandse politiekorpsen aparte kledingstukken zijn ontworpen in de kleuren van het politie-uniform, waarmee tegemoet is gekomen aan de kledingsbehoefte van politieambtenaren met een bepaalde religieuze achtergrond.
Tweede Kamer: duidelijke geloofsuitingen ongewenst
Amper had het advies van de Commissie Gelijke Behandeling het levenslicht gezien of een meerderheid van de Tweede Kamer nam alvast een voorschot op de reactie van minister Ter Horst.
Tijdens een debat met de bewindsvrouw op woensdag 28 november lieten de fracties van PVV, CDA, VVD en ChristenUnie weten dat ze onder geen beding zouden instemmen met het dragen van hoofddoekjes of tulbanden door politieambtenaren. De kwestie werd aangesneden door PVV-Kamerlid Hero Brinkman, die verklaarde dat 'een politievrouw met een hoofddoekje om geen schijn van kans maakt als ze moet optreden tegen Marokkaanse relschoppers'. De PVV is sowieso gekant tegen het dragen van hoofddoekjes omdat die 'discriminerend' zijn en de 'integratie niet bevorderen'.
De fracties van CDA, VVD en ChristenUnie hebben ook bezwaar tegen geloofsuitingen door politieagenten. Het CDA vindt duidelijke geloofsuitingen niet passen bij het politieambt. De ChristenUnie is van mening dat het dragen van hoofddoekjes of andere religieuze symbolen door politiewerknemers het onafhankelijke karakter van de overheid kan schaden. Regeringscoalitiepartij PvdA heeft nog geen standpunt over de kwestie ingenomen.
De bal ligt nu dus bij minister Ter Horst. Zoals gezegd heeft de NPB het onderwerp op de agenda laten zetten van het maandelijks overleg tussen de minister van BZK en de politiebonden. We zullen onze invloed aanwenden om te voorkomen dat een onnodig strikte kledingregeling wordt ingevoerd zonder dat de beschikbare alternatieven voldoende zijn bestudeerd en/of uitgeprobeerd.
---------------------
ZO KAN HET OOK!
ENGELAND
In Engeland staat de London Metropolitan Police Force (die 20 procent van de politiemacht in Engeland omvat) sinds 1970 toe dat politieambtenaren die het sikh-geloof aanhangen een tulband dragen. In 2001 werd een nieuw diversiteitsbeleid geïntroduceerd; als onderdeel daarvan werd het moslimvrouwen bij de politie mogelijk gemaakt te kiezen uit vier soorten officiële politiehoofddoeken die passen bij het zwart-wit-geblokte politie-uniform. Het doel van het nieuwe beleid is een zo inclusief mogelijk personeelsbestand, door het tegengaan van discriminatie.
ZWEDEN
In het kledingreglement van de Zweedse politie is officieus de weg vrijgemaakt voor godsdienstige uitingen. Het versoepelde beleid is gebaseerd op de gedachte dat het politiekorps geen (groepen) burgers wil buitensluiten als potentieel werknemer. In het beleidsplan voor gelijke behandeling op grond van godsdienst en etniciteit wordt gesteld dat de politie 'positief aankijkt' tegen medewerkers die een godsdienstige hoofdbedekking willen dragen. Dat wordt toegestaan mits geen veiligheidseisen in het gedrang komen en het kledingstuk qua kleur en uitvoering bij de rest van het uniform past. De verantwoordelijkheid voor het toestaan van een speciaal kledingstuk blijft liggen bij leidinggevenden.
VERENIGDE STATEN
Bij de New York Police Department bestaat sinds 2004 officieus de mogelijkheid voor sikhs om een tulband en baard te dragen bij het politie-uniform. Twee politieambtenaren zijn in het gelijk gesteld door respectievelijk de New York Human Rights Commission en een federale rechter. Doordat de NYPD tegen geen van beide uitspraken hoger beroep heeft aangetekend, is het kledingbeleid feitelijk opengesteld voor het dragen van een tulband en een baard als uiting van het sikh-geloof. Tevens is met de uitspraken mogelijk een precedent geschapen vaoor het toestaan van andere religieuze uitingen bij het politie-uniform.
Dat is kort samengevat het advies dat de Commissie Gelijke Behandeling eind november aan minister Ter Horst heeft uitgebracht onder de titel 'Pluriform Uniform?'. De NPB onderschrijft het CGB-advies en heeft het onderwerp op de agenda laten zetten van het maandelijks overleg tussen de minister en de vier landelijke politiebonden. Ook volgens de NPB is het de vraag of de beoogde beleidswijziging wel echt noodzakelijk is en zou eerst nog eens zorgvuldig moeten worden nagedacht over wat anno 2007/2008 precies moet worden verstaan onder de 'representativiteit en neutraliteit' van de politie en over eigentijdse manieren om daar inkleuring te geven.
Huidige ministeriële regeling
Krachtens artikel 49 van de Politiewet bepaalt de minister van BZK de kledingvoorschriften voor de politiesector. De geldende 'Kledingregeling voor de politie' dateert van 25 maart 1994. De regels daarin hebben uitsluitend betrekking op het uniform van de politieambtenaar; er staat niets in over de manier waarop het uniform wordt gedragen en dus ook niets over mogelijke combinaties met uitingen van levensstijl en/of godsdienstige of politieke overtuigingen. Wel wordt een limitatieve opsomming gegeven van de kledingstukken die geacht worden tot het uniform te behoren.
In artikel 3 van de regeling is bepaald dat de korpsbeheerder in een reglement aangeeft op welke wijze het uniform wordt gedragen. Dat heeft ertoe geleid dat per korps uiteenlopende voorschriften worden gehanteerd. In het ene korps is bijvoorbeeld een rij oorbellen in het oor of een kapsel met een extreme kleur toegestaan, terwijl dat in een ander korps is verboden. In de politieregio Flevoland werkte in 1999 in de executieve dienst een agente die haar uniform combineerde met een hoofddoek, wat in de regio Rotterdam-Rijnmond bijvoorbeeld niet is toegestaan.
'Life style-neutraal'
Op 28 maart 2006 heeft de Raad van Hoofdcommissarissen (RvHC) de minister van BZK een adviesnotitie gestuurd waarin wordt aangedrongen op een herziening van de kledingregeling om de 'wildgroei' en onduidelijkheden op het gebied van uiterlijke verschijningsvormen een halt toe te roepen. Uitgangspunt van de nieuwe voorschriften zou 'life style-neutraliteit' moeten zijn. In zijn advies onderschrijft de RvHC de opvatting 'dat bepaalde uiterlijke versieringen een mogelijk negatief effect zullen hebben op het gezag en de aanspreekbaarheid van de politieambtenaren. Het dragen van piercings of tatoeages zal wellicht afbreuk doen aan de nagestreefde benaderbaarheid van een agent voor IEDERE burger.'
In het kader van de voorgestelde herziening van de kledingregeling heeft de huidige minister van BZK, Guusje ter Horst, op 24 mei 2007 advies gevraagd aan de Commissie Gelijke Behandeling. Ze wilde graag weten of het vastleggen van de door de RvHC nagestreefde eis van 'life style-neutraliteit' in de kledingregeling voor de politie verenigbaar was met de normen van de Algemene wet gelijke behandeling. Concreet: zou de minister van BZK door het invoeren van dat uitgangspunt wel of niet een wettelijk verboden onderscheid naar godsdienst in het leven roepen?
Indirect onderscheid
Om te beginnen stelt de CGB vast dat het hanteren van het criterium 'life style-neutraliteit' een indirect onderscheid naar godsdienst oplevert. Het beginsel verwijst weliswaar niet rechtstreeks naar het al dan niet aanhangen van een godsdienst, maar het hanteren ervan leidt wel degelijk tot 'een onevenredig nadeel' voor politieambtenaren die een bepaalde godsdienst aanhangen en de verplichting voelen daaraan via kleding uiting te geven. Dit nadeel geldt immers niet voor hun collega's die geen godsdienst aanhangen OF een godsdienst waarvan de uitingsvormen niet strijdig zijn met het principe van 'life style-neutraliteit' – zoals een kruisje, dat onder de kleding gedragen kan worden.
Criteria
Het maken van indirect onderscheid is volgens de Algemene wet gelijke behandeling niet per definitie verboden: onder bepaalde omstandigheden kan het gerechtvaardigd zijn. De CGB hanteert daarbij drie criteria.
1. Het onderscheid moet een of meerdere legitieme (voldoende zwaarwegende) doelen dienen of beantwoorden aan een werkelijke behoefte en geen discriminerend oogmerk hebben.
2. Het middel moet passend zijn: het moet geschikt zijn om de gestelde doelen te bereiken.
3. Het middel moet noodzakelijk zijn: de gestelde doelen kunnen niet worden bereikt met een ander middel dat niet tot onderscheid leidt.
Pas als aan al deze voorwaarden is voldaan, levert een indirect onderscheid geen strijd op met de Algemene wet gelijke behandeling.
In zijn advies oordeelt de CGB dat een herziening van de kledingregeling voor de politie op zich legitieme doelen dient, met name de functionaliteit van het politieambt en een neutrale en representatieve uitstraling – wat daar dan ook onder mag worden verstaan. Ook stelt de Commissie dat met deze doelen voor ogen het introduceren van een beleid dat gebaseerd is op 'life style-neutraliteit' een passend middel genoemd kan worden.
Noodzakelijkheid
Er begint pas iets te knellen bij het derde criterium: is het voor het realiseren van een representatieve en neutrale politie echt NOODZAKELIJK om een kledingreglement in te voeren dat politieambtenaren niet toestaat via hun kleding of anderszins uiting te geven aan een godsdienstige overtuiging? De CGB concludeert dat de minister van BZK de noodzaak van zo'n 'strikt reglement' met goede argumenten zal moeten kunnen onderbouwen. Zo niet, dan zal het criterium 'life style-neutraliteit' in strijd worden geacht met de normen in de Algemene wet gelijke behandeling.
Dit laatste overwegende roept de CGB de minister op om ook goed na te denken over alternatieve manieren om invulling te geven aan de doelen 'representativiteit' en 'neutraliteit' – en wat men daar nu precies onder verstaat of wenst te verstaan. In dit verband roept de Commissie in herinnering dat in diverse buitenlandse politiekorpsen aparte kledingstukken zijn ontworpen in de kleuren van het politie-uniform, waarmee tegemoet is gekomen aan de kledingsbehoefte van politieambtenaren met een bepaalde religieuze achtergrond.
Tweede Kamer: duidelijke geloofsuitingen ongewenst
Amper had het advies van de Commissie Gelijke Behandeling het levenslicht gezien of een meerderheid van de Tweede Kamer nam alvast een voorschot op de reactie van minister Ter Horst.
Tijdens een debat met de bewindsvrouw op woensdag 28 november lieten de fracties van PVV, CDA, VVD en ChristenUnie weten dat ze onder geen beding zouden instemmen met het dragen van hoofddoekjes of tulbanden door politieambtenaren. De kwestie werd aangesneden door PVV-Kamerlid Hero Brinkman, die verklaarde dat 'een politievrouw met een hoofddoekje om geen schijn van kans maakt als ze moet optreden tegen Marokkaanse relschoppers'. De PVV is sowieso gekant tegen het dragen van hoofddoekjes omdat die 'discriminerend' zijn en de 'integratie niet bevorderen'.
De fracties van CDA, VVD en ChristenUnie hebben ook bezwaar tegen geloofsuitingen door politieagenten. Het CDA vindt duidelijke geloofsuitingen niet passen bij het politieambt. De ChristenUnie is van mening dat het dragen van hoofddoekjes of andere religieuze symbolen door politiewerknemers het onafhankelijke karakter van de overheid kan schaden. Regeringscoalitiepartij PvdA heeft nog geen standpunt over de kwestie ingenomen.
De bal ligt nu dus bij minister Ter Horst. Zoals gezegd heeft de NPB het onderwerp op de agenda laten zetten van het maandelijks overleg tussen de minister van BZK en de politiebonden. We zullen onze invloed aanwenden om te voorkomen dat een onnodig strikte kledingregeling wordt ingevoerd zonder dat de beschikbare alternatieven voldoende zijn bestudeerd en/of uitgeprobeerd.
---------------------
ZO KAN HET OOK!
ENGELAND
In Engeland staat de London Metropolitan Police Force (die 20 procent van de politiemacht in Engeland omvat) sinds 1970 toe dat politieambtenaren die het sikh-geloof aanhangen een tulband dragen. In 2001 werd een nieuw diversiteitsbeleid geïntroduceerd; als onderdeel daarvan werd het moslimvrouwen bij de politie mogelijk gemaakt te kiezen uit vier soorten officiële politiehoofddoeken die passen bij het zwart-wit-geblokte politie-uniform. Het doel van het nieuwe beleid is een zo inclusief mogelijk personeelsbestand, door het tegengaan van discriminatie.
ZWEDEN
In het kledingreglement van de Zweedse politie is officieus de weg vrijgemaakt voor godsdienstige uitingen. Het versoepelde beleid is gebaseerd op de gedachte dat het politiekorps geen (groepen) burgers wil buitensluiten als potentieel werknemer. In het beleidsplan voor gelijke behandeling op grond van godsdienst en etniciteit wordt gesteld dat de politie 'positief aankijkt' tegen medewerkers die een godsdienstige hoofdbedekking willen dragen. Dat wordt toegestaan mits geen veiligheidseisen in het gedrang komen en het kledingstuk qua kleur en uitvoering bij de rest van het uniform past. De verantwoordelijkheid voor het toestaan van een speciaal kledingstuk blijft liggen bij leidinggevenden.
VERENIGDE STATEN
Bij de New York Police Department bestaat sinds 2004 officieus de mogelijkheid voor sikhs om een tulband en baard te dragen bij het politie-uniform. Twee politieambtenaren zijn in het gelijk gesteld door respectievelijk de New York Human Rights Commission en een federale rechter. Doordat de NYPD tegen geen van beide uitspraken hoger beroep heeft aangetekend, is het kledingbeleid feitelijk opengesteld voor het dragen van een tulband en een baard als uiting van het sikh-geloof. Tevens is met de uitspraken mogelijk een precedent geschapen vaoor het toestaan van andere religieuze uitingen bij het politie-uniform.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten